De stad Groningen in de Gouden Eeuw
In het vorige hoofdstuk heeft u kunnen lezen over de stad en de Ommelanden in de Middeleeuwen. In 1594 brak er een nieuwe
tijd aan toen dit gebied als de provincie Stad en Lande werd toegevoegd als het zevende lid van de
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en ook de Katholieke kerk werd onteigend. In de 17e eeuw - de Gouden Eeuw -
groeide Holland uit tot centrum van de wereldhandel maar ook
de stad Groningen profiteerde mee. Niet alleen vanwege de positie die de
Republiek qua handel had ingenomen maar ook omdat de stad een centrumpositie innam in de regio. In die periode had Groningen flink wat macht en rijkdom verkregen door het hebben van het stapelrecht, het exploiteren van grote hoeveelheden turf en uiteraard de handel.
Het was echter niet geen tijdperk van alleen maar vrede en welvaart, de Tachtigjarige Oorlog woedde immers tot 1648 en in 1672 volgde het beruchte rampjaar.
Dat was het jaar dat de Republiek onder haast onmogelijk hoge druk kwam te staan omdat het aangevallen werd door
Frankrijk in het zuiden, Engeland vanuit zee en enkele Duitse vorstendommen vanuit het oosten. De Bisschop van Münster probeerde de flink ommuurde stad Groningen in te nemen maar faalde.
Dat Gronings Ontzet wordt in de stad nog jaarlijks op 28 augustus herdacht en gevierd onder de naam Bommen Berend, de bijnaam die de bisschop kreeg
omdat hij zoveel kanonskogels op de stad afvuurde.
Handel en veenafgravingen
Groningen was de belangrijkste handelsstad in het noorden.
Zo werden er op de Ossenmarkt ossen verkocht die vetgemest waren in de Ommelanden, was de Noorderhaven de plek waar tal van schepen vertrokken
met handelswaar naar Hollandse steden maar ook Duitse steden en het Oostzeegebied. Dat ging om invoer van handel en graan en uitvoer van onder andere haring, zout
en baksteen. In de Noorderhaven en ook aan het vlakbij gesitueerde Hoge der A zie je nu nog pakhuizen staan voor de opslag van graan. Daartussen bevonden zich
bierbrouwerijen. Namen van de pakhuizen herinneren aan de plaatsen en landen waar handel mee gedreven werd zoals 'Engeland' op de foto.
Vanuit het Schuitendiep (later Winschotendiep) werd ook veel handelswaar uitgeladen en dat was turf. Tijdens de laatste ijstijd zijn omvangrijke veengebieden ontstaan
aan weerszijden van de Hondsrug. Het gebied ten oosten van die Hondsrug was het Bourtangemoeras en daar heeft men in de loop van vier eeuwen enorme hoeveelheden
veen afgegraven en veelal als brandstof verkocht aan de dichtbevolke streken in West Nederland en ook delen van Duitsland. Dat hoogveen was van hoge kwaliteit. Zo was men in 1621 al
aan het graven in Sappemeer en in 1655 reeds in Veendam, heden
ten dage plaatsen in Oost Groningen. Op het hoogveen daar kon je nauwelijks lopen en dus ook niet leven. Na het afgraven kon dat dus wel en werden er nederzettingen
gesticht. Deze afgegraven gebieden in het oosten zijn de Veenkoloniën. Langs de kanalen ontstonden lintdorpen als Stadskanaal en Musselkanaal. Ook in zuidwesten in het Groningse Westerkwartier is veen afgegraven.
Deze website behandeld Noord Groningen (inclusief de stad) dus over die gebieden kunt u hier niet meer informatie vinden. Dat geldt wel voor
het
Centrale Woldgebied ten noordoosten van de stad, dat is ook een voormalig veenontginningsgebied. Echter: die ontginning vond al plaats tussen 800
en 1200. Turf was echter vóór de Gouden Eeuw ook al een belangrijke brandstof maar werd toen vooral lokaal gebruikt en niet verhandeld naar ver weggelegen
gebieden.
Borgen en de Ommelander Jonkers
Borgen zijn een Groningse benaming voor statige, omgrachte landhuizen, althans dat is nu zo. Aan het einde van de middeleeuwen waren dit steenhuizen
die niet zo zeer mooi als wel stevig moesten zijn, klaar voor de verdediging in tijden van oorlog. Op het Landgoed Ewsum in het dorp
Middelstum staat de borg niet meer overeind maar wel de donjon, een bouwwerk dat herinnert aan de
vroegere periode. Een donjon is een middeleeuwse versterkte woontoren. Deze huizen werden gebouwd door de hoofdelingen, dat
waren de rijke machtige mannen in de Ommelanden. Hun nazaten werden jonkers genoemd. In de Gouden Eeuw en ook daarna veranderde de borg van
een fortificatie in een statusobject waarbij luxe en pracht een dominante rol gingen spelen. In de provincie zijn nog een klein aantal borgen te
bezichtigen. Hier in Noord Groningen zijn dat de borg van Landgoed Verhildersum in
Leens en de stijlvollere
Menkemaborg in
Uithuizen. De jonkers verbleven overigens niet het hele jaar op de borg. De wegen
op het platteland waren tijdens de herfst en de winter vaak slecht of onmogelijk begaanbaar dus men verbleef dan meestal in de stad Groningen.
Dat gold bijvoorbeeld ook voor de Menkema's.